DE NIEUWE HAAGSE SCHOOL

Door Richard Hagg

 

 

 

 

 


 

 

 

 

 

DE NIEUWE HAAGSE SCHOOL

 

Studio:                        Research by Design into the Dutch Cities, Hybrid Buildings

Naam:                         Richard Hagg

Studienummer:          1296221

 

14 april 2008

 

 

 

 

 

voorpagina :    Woon- en werkhuis De Burcht, Parkweg,Voorburg

architect: H. van der Kloot Meijburg, 1922

foto: Richard Hagg


 

Inhoudsopgave

 

Voorwoord                                                                 4

De ontwikkelng van Den Haag                                 5

            Den Haag tot 1900                                        5

De Haagse stedenbouw 1900-1920              7

Bouwen in Den Haag 1920-1940                  9

Haagse architectuur                                                  12

            De Nieuwe Haagse School                           13

Berlage                                                          17

            Frank Lloyd Wright                                        17

            De Stijl                                                                       18

De Haagsche Kunstkring                                          19

Samenvatting en coclusie                                        21

Literatuur                                                                   22

Noten                                                                         23

 

Voorwoord

 

Wanneer we terugblikken op de ontwikkelingen in de Nederlandse kunst en architectuur tijdens het interbellum, zullen velen van ons de Amsterdamse School en De Stijl benoemen als dé twee Nederlandse bewegingen binnen het modernisme. Waar de Amsterdamse school gebruik maakte van diverse materialen en ornamenten om plasticiteit in architectuur te verwezenlijken, definiërende architecten rond De Stijl hun bouwvolumen van beton of steen door middel van sterke geometrie en een minimum aan ornament.

Onder sterke invloed van onder andere H.P. Berlage en F.L. Wright ontwikkelen deze stromingen zich tot de meest uitgesproken Nederlandse architectuur van 1920 tot 1940. Deze invloeden zijn echter samen veel duidelijker te herkennen in een minder bekende stijl. Een stijl die veelal gezien wordt als een variatie binnen de gevestigde orde, maar weldegelijk als autonoom beschouwd moet worden: De Nieuwe Haagse School.

Al decennia wordt binnen de Haagse architectuurwereld gesproken over deze stroming, maar een degelijke documentatie bleef uit. In 2008 wordt het boek ‘Schoone Eenheid’ gepubliceerd op initiatief van de in 2007 overleden architectuurhistoricus Victor Freijser, samengesteld door Marc Teunissen. Deze fantastische documentatie gaf mij als inwoner, maar vooral ook als groot liefhebber van De Residentie aanleiding om mij verder te verdiepen in de Nieuwe Haagse School.

De Nieuwe Haagse School wordt gekenmerkt, zoals een stijl betaamt, door zijn eenduidige stijlkenmerken en invloeden. Deze zullen dan ook benoemd en getoond worden. Maar wat heeft ervoor gezorgd dat deze stroming zich specifiek manifesteert in Den Haag en wat heeft ertoe geleid dat deze stijl zo ongelooflijk homogeen is?

In deze scriptie zal ik de samenhang van De Nieuwe Haagse School blootleggen aan de hand van de ontwikkelingen binnen het Haagse bouwklimaat zoals de Woningwet en de verplicht gestelde uitbreidingsplannen, de stijlkenmerken onder invloed van H.P. Berlage, F.L. Wright en De Stijl, maar ook de relaties tussen de verschillende Haagse architecten die van belang zijn geweest in de ‘Schoone Eenheid’ van De Nieuwe Haagse School.

 


 

De ontwikkeling van Den Haag

Allereerst zal de ontwikkeling van de stad Den Haag besproken worden. Hierbij zal in eerste instantie de nadruk gelegd worden op de groei en samenstelling van de Haagse bevolking. Daarna zullen de veranderingen in het Haagse bouwklimaat aanleiding geven tot het verdere onderzoek van de stedenbouw en architectuur in Den Haag.

Den Haag tot 1900

Wanneer Den Haag precies is ontstaan is niet geheel duidelijk, doordat Den Haag het resultaat is van de geleidelijk vergroeiing van de nederzetting Die Haghe en het graafschap Holland. Wel is bekend dat in 1229 graaf Floris IV de grond ter plaatse van het huidige Binnenhof kocht om zijn nieuwe residentie te vestigen. Zijn opvolgers Willem II en Floris V hebben daar vervolgens het Hof ter Hage aangelegd; het latere permanente grafelijke paleis.

Vanaf het einde van de 14e eeuw zou het Hof ter Hage de vaste verblijfsplaats worden van de graven van Holland en groeit het samen met Die Haghe uit tot de handelsnederzetting ‘s Gravenhage. Uiteindelijk zou het in loop van de 16e eeuw de zetel van de landsregering vormen. Desondanks had Den Haag nog geen stadsrechten ontvangen en zou de nederzetting het zonder ommuring of omsingeling moeten doen. Op de kaart die Jacob van Deventer maakte, is te zien hoe ’s Gravenhage zich in die periode heeft ontwikkeld zonder één van deze begrenzingen (afbeelding 1).

1.gedeelte van lithografie, Jacob van Deventer, ‘’s-Gravenhage, 1560

Pas tussen 1613 en 1619 werden onder invloed van Prins Maurits singelgrachten aangelegd ter verdediging van het hof. In 1811, tijdens de Franse overheersing, wordt Den Haag dan toch tot stad uitgeroepen en het inwonersaantal is inmiddels gegroeid tot boven de 70.000. Niettemin zou de bebouwing van Den Haag tot halverwege de 19e eeuw beperkt blijven tot het gebied binnen de singelgrachten.[1] Op de kaart van Jan Besoet is duidelijk te zien hoe de singelgrachten de groei van de stad heeft beïnvloed (afbeelding 2).

2.Gravure, Jan Besoet,  ’s-Gravenhage, 1747

Het is in de periode van 1850 tot 1900 dat Den Haag een sterke groei meemaakt; een periode waarin het inwonersaantal verdrievoudigt en voor het eerst buiten de singelgrachten wordt gebouwd. Niet alleen de uitbreiding van het regeringsapparaat na de grondwetsherziening van 1848, maar vooral ook de komst van veel Nederlanders uit Nederlands-Indië zorgden ervoor dat verschillende buitenwijken ontstonden.[2] Deze buitenwijken werden veelal gevormd door villa’s en herenhuizen voor de gegoede burgers en zouden zich als afzonderlijke ‘dorpen’ buiten de singelgrachten ontwikkelen.

Aan het einde van de 19e eeuw, tijdens het tijdperk van de grote industrialisatie, groeide de stad verder tot één van Europees formaat; een levendige stad, niet alleen voor ambtenaren en gegoede burgers, maar ook voor een steeds groter wordende arbeidersklasse. In deze periode verschoof, onder invloed van de gemeente, het wonen geleidelijk van de binnenstad naar de nieuwe buitenwijken en de binnenstad ontwikkelde zich tot een gebied voor kantoren, winkels, restaurants en overheidsgebouwen. Deze cityvorming zorgde voor een onvrijwillige ‘trek van de (arbeiders)bevolking naar de buitenwijken’[3] en er ontstonden nieuwe wijken voor de Haagse arbeidersklasse tegenover de riante onderkomens van de gegoede Hagenaars. ‘De stad viel als het ware uiteen in een ‘burgerlijke’ noordoostelijke helft en een ‘proletarische’ zuidwestelijke helft.[4]

De gemeente Den Haag voelt zich in deze periode gedwongen om zich meer te mengen in de ordening van de stadsuitbreidingen, maar stuitte op veel weerstand vanuit de particuliere bouwbedrijven, die meer dan 90% van de Haagse woningbouw voor hun rekening namen.[5] Het waren de liberale standpunten van privatisering en deregulering  die de conservatieve gemeenteraad tegenwerkte.

De Haagse Stedenbouw 1900 – 1920

Ondanks de liberale standpunten van privatisering en deregulering richtte de gemeente in 1890 de Dienst Gemeentewerken op, met ir. I.A. Lindo als eerste directeur, om weer greep te krijgen op de stadsuitbreidingen.[6] Het was echter pas in 1901, door de invoering van de Woningwet, dat de verantwoordelijkheid over de ruimtelijke ordening daadwerkelijk in handen van de gemeente (en bouw- en woningtoezicht) werd gelegd. ‘De woningwet vormde het juridische kader voor dit streven naar ruimtelijke ordening’[7] en verplichtte tevens de gemeente tot het maken van een uitbreidingsplan. Het was dan ook ir. I.A. Lindo, directeur van de Dienst Gemeentewerken, die in 1903 het eerste uitbreidingsplan voor Den Haag presenteerde (afbeelding 3). Het teleurstellende aspect aan zijn uitbreidingsplan was dat hij alleen de verkeerstechnische structuur specificeerde, die hij nodig achtte om de nieuwe stadswijken met het oude centrum te verbinden; uitspraken over de toekomstige bebouwing deed hij amper. Het plan werd daarom slecht ontvangen door de gemeenteraad en H.P. Berlage kreeg vervolgens de opdracht om, in samenwerking met Lindo, een nieuw uitbreidingsplan te ontwikkelen.

3. Uitbreidingsplan van I.A. Lindo, ’s-Gravenhage, 1903

In 1908 presenteert H.P. Berlage zijn uitbreidingsplan (afbeelding 4). Geïnspireerd door Camillo Sitte, ontwikkelde Berlage een gedetailleerd plan waarin niet alleen maar de ‘lege’ ruimte bepaald wordt. Deze openbare ruimte moest volgens Berlage (en Camillo Sitte) juist gevormd worden aan de hand van de bebouwing. Hierbij borduurde Berlage voort op het plan van I.A. Lindo, maar ging verder dan alleen het opstellen van een ‘plat’ verkeersplan. Hij was van mening dat een stad een resultaat moest zijn van functionele èn esthetische kwaliteiten en ‘moet er dus weer overeenstemming tusschen plan en architektuur mogelijk zijn. Want het mooiste plan kan door een slechte architektuur worden bedorven, terwijl het slechtste plan niet door een goede architektuur kan worden goedgemaakt.’[8] Berlage trachtte de stad als geheel te vormen door middel van een ruime en regelmatige hoofdopzet met monumentale routes, gesloten pleinen als wijk- of stadsdeelcentrum, barokke vormen als ordeningsprincipes en natuurschoon als idyllisch instrument.[9] Men sprak vol lof over Berlage’s uitbreidingsplan en het werd, na enkele kleine aanpassingen, in 1911 door de Raad goedgekeurd.  

4. Uitbreidingsplan van H.P. Berlage, ’s-Gravenhage, 1908

De schaarste aan bouwmaterialen in de daaropvolgende oorlogsjaren zorgde er echter voor dat de bouw volledig werd lamgelegd. De gemeente Den Haag zit in deze barre tijd niet stil en gebruikt deze periode om grondige reorganisaties binnen zijn eigen gelederen door te voeren. Niet alleen wordt in 1910 de Haagse Schoonheidscommissie geïnstalleerd en wordt het Welstandsartikel opgesteld (1921), ook wordt in 1918 de dienst Gemeentewerken ontheven van zijn stedenbouwkundige taken en worden alle stedenbouwkundige taken ondergebracht bij de nieuw opgerichte Dienst Stadsuitbreiding en Volkshuisvesting (later Dienst Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting). Alle stedenbouwkundige taken (grondbedrijf, onteigening, behandeling van stratenplannen van bouwmaatschappijen, ontwerpen voor verbetering van verkeerswegen e.d.) zijn nu bij één dienst ondergebracht, waardoor de samenhang binnen de Haagse stedenbouw kon worden bewaakt en verbeterd. Daarnaast moesten, onder het Welstandartikel, alle ontwerpen van architecten èn eigenbouwers worden voorgelegd aan de Schoonheidscommissie. Dit college van deskundigen beoordeelde de plannen en had als doel de architectonische kwaliteit binnen Den Haag te waarborgen.

Bouwen in Den Haag 1920 – 1940

Wanneer Den Haag in de jaren ’20 het bouwen weer oppakt, blijkt het uitbreidingsplan van Berlage reeds verouderd en wordt weinig van het plan daadwerkelijk gerealiseerd. Ook is de mentaliteit onder bouwers en architecten verandert: ‘Een nieuwe wereldorde zal er komen, daarvan zijn wij allen overtuigd. Zij zal meebrengen de vervulling van ons aller ideaal: een nieuwe kunst voor den nieuwen Mensch in de maatschappij. Er rust op den tegenwoordige kunstenaar een grote verantwoordelijkheid. Hij trok ten strijden tegen de bazaarartikelen, tegen het revolutiehuis, tegen de moraliteit van de huidige maatschappij, en hij trok den Mensch weg uit de sfeer van zelfgenoegzaamheid.’[10] De Eerste Wereldoorlog werd gezien als de afbreuk van het oude, het onverschillige en het begin van ‘De Nieuwe Tijd’, een tijd van vereenvoudiging en objectiviteit.[11]

Desondanks blijft het uitbreidingsplan van H.P. Berlage een onderlegger voor toekomstige ontwikkelingen, want het ‘[...] gaf een technisch groeiconcept op basis waarvan verschillende soorten wijken op het Haagse grondgebied konden worden uitgelegd. Daarnaast bood het nieuwe verkavelingspatronen om diverse typen gebouwen te kunnen realiseren.[12]  Berlage zou uiteindelijk tot halverwege de jaren ’30 als stedenbouwkundig adviseur van Burgemeester en Wethouders aanblijven en goed contact onderhouden met P. Bakker Schut, de directeur van de Dienst Stadsuitbreiding en Volkshuisvesting gedurende het gehele interbellum.

Tijdens het interbellum wordt de basis gelegd voor de verdere ontwikkeling van Den Haag. Aan deze periode heeft Den Haag onder andere zijn groene karakter te danken, doordat H.P. Berlage het natuurschoon als hoofdthema introduceerde. Berlage’s ruime opzet van de stadsuitbreidingen samen met zijn verkavelingspatronen, hebben er ook voor gezorgd dat Den Haag zijn karakter als platte stad tot ver in de 20ste eeuw heeft behouden. Zo werd, ondanks veel kritiek, onder P. Bakker Schut ‘het bouwblok van drie lagen, ontdaan van uitbouwen, de norm’[13] en zijn de beneden- en bovenwoningen, zoals op de Ananasstraat (afbeelding 5) en de Haagse portiekwoningen, als op de Thorbeckelaan (afbeelding 6) lange tijd erg populair; niet alleen voor de arbeidersklasse, maar ook voor de middenstand. Deze efficiënte woningtypen vormden repetitieve maar, door de kleine schaal van de projecten, toch gevarieerde straatwanden, veelal langs de grote verbindingswegen.

     

5. Ananasstraat, De Bruyne en Reinerie, 1933                                      6. Portiekwoningen aan de Thorbeckelaan

Welk type het meest herkenbaar is binnen de Haagse stedenbouwkundige ontwikkeling, is het herenhuis. Bedoeld voor de middenklasse die wensten te wonen zoals de hogere klasse deed, boden deze 2 of 3-laagse rijtjeshuizen groot wooncomfort tegen lage prijzen en waren zij zeer in trek bij bijvoorbeeld advocaten en Rijksambtenaren. In de zijstraten, achter de lange straatwanden van portiekwoningen, werd dit type eindeloos herhaald. De bloemenbuurt is hier een prachtig voorbeeld van (afbeelding 7) Ondanks deze repetitie werden deze wijken de belichaming van de Nieuwe Haagse School; ‘individueel plastisch en als geheel een monumentale eenheid’[14].

    

7. Bloemenbuurt, 1925                                                                    8. Woonhotel Boschzicht, Willem Verschoor, 1920

De hogere klasse van Den Haag heeft zijn voorkeur voor het wonen in villa’s buiten de stad niet verloren, maar er ontstaan in deze tijd wel aantrekkelijke alternatieven voor dit ‘maatkostuum’[15]. De stedelijke villa’s en vooral het woonhotel zijn erg in trek bij de vermogende Hagenaar; de meerlaagse woonhotels, zoals het latere Rijksmonument Boschzicht (afbeelding 8), bieden een uitstekende mix van collectieve en individuele voorzieningen en combineert het luxe wonen met de levendigheid van wonen in de stad.

     

9. P&C, Thunissen en Hendricks, 1931                                                  10. Gemeentemuseum, H.P. Berlage, 1935

Naast deze ontwikkelingen binnen de Haagse woningbouw, hebben de eerdergenoemde cityvorming en het Plan van H.P. Berlage ervoor gezorgd dat het Haagse centrum een explosieve verdichting ondergaat. Er ontstonden naast de reeds aanwezige voorraad van overheidsinstellingen en bedrijven, talloze nieuwe en vooral grotere kantoorgebouwen. Ook het Haagse winkelbestand groeit enorm en ondergaat daarnaast een gedaanteverandering door de introductie van grote warenhuizen, zoals P&C en de Bijenkorf (afbeelding 9). Het Haagse karakter van cultuur en vermaak zou ook een belangrijke rol spelen in de verdere bouw in en rond het centrum. De bouw van badhuizen, het Haags Gemeentemuseum (afbeelding 10), het Capitol-theater (afbeelding 11) en de Openbare Bibliotheek en Leeszaal aan de Bilderdijkstraat (afbeelding 12) maakten de stad aantrekkelijk voor zowel bewoners als bezoekers.

     

11. Capitol-theater, Gebr. Bennink, 1935                              12. Openbare bibliotheek, D.C. van der Zwart, 1929

 

De contouren van het huidige Den Haag beginnen in deze periode zichtbaar te worden. De combinatie van een grote verscheidenheid aan woontypen, een levendig stadscentrum en de ruime groenvoorzieningen hebben geleid tot het stedenbouwkundige en architectonische karakter van de stad.


 

Haagse Architectuur

Door de nauwe samenwerking tussen de Dienst Stadsuitbreiding en Volkshuisvesting, de Schoonheidscommissie en de Haagsche Kunstkring (vereniging van en voor kunstenaars en kunstliefhebbers, opgericht in 1891) ontstond tussen 1920 en 1925 een grote eenheid van stijl binnen de Haagse stedenbouw en architectuur.

Villawijk Marlot (afbeelding 13) is wellicht het meest kenmerkend voor de eenheid van architectuur onder gemeentelijk initiatief en samenwerking. Op initiatief van P. Bakker Schut, directeur Dienst Stadsuitbreiding en Volkshuisvesting, kocht de gemeente Den Haag het voormalige landgoed en volgde het uitbreidingsplan van H.P. Berlage om hier een nieuwe villawijk te ontwikkelen. P. Bakker Schut wees vervolgens drie medeleden van de Haagsche Kunstkring aan om de ontwerpen voor deze wijk te maken: Co Brandes, Willem Verschoor en J.J. Hellendoorn. Zonder enige moeite worden hun ontwerpen goedgekeurd door de Schoonheidscommissie (later zou overigens blijken dat ontwerpen binnen de Nieuwe Haagse School vaak ongemotiveerd werden goedgekeurd).

Naar aanleiding van een architectuurtentoonstelling van de afdeling Architectuur en Toegepaste kunsten van de Haagsche Kunstkring in 1923, ten tijde van het project Marlot, was het architect en criticus C.J. Blaauw die als eerste in het Haagse streven naar eenheid de Nieuwe Haagse School onderkende: ‘Kenmerkend aan deze architectuur is de beperking in het toepassen van expressieve details; evenzeer beperking in de richting van vlakken en belijningen tot horizontaal en verticaal, met een uitzondering van flauw hellende daken (een concessie aan de techniek der afdekking). Een deugd is hier gemaakt van soberheid, grenzende aan of verloopende in het nuchtere, het dorre. De strenge doorvoering van deze kenmerken doet strenge principes vermoeden: het versierend element schijnt tot het verbodene te behooren en om alle sentimentaliteit te vermijden heeft men het gevoel laten zwijgen, om het verstand te laten spreken en zoo is deze kunst dan symbool van verstandelijk verhard zijn.’[16]

13. Geschakelde villa's in Marlot, Co Brandes, 1923

De Nieuwe Haagse School

De Nieuwe Haagse School is herkenbaar in de architectuur van een grote groep Haagse architecten. De voornaamste zijn Co Brandes, Jan Wils, Willem Verschoor en Dirk Roosenburg, maar ook de ontwerpen van Jan Willem Eduard Buijs, Hendrik Wouda en tientallen andere architecten en eigenbouwers is van deze typisch Haagse architectuur.

Wanneer we hun werk beschouwen, kunnen we een aantal terugkerende stijlelementen herkennen over de volle breedte van het Haagse repertoire. Deze elementen zijn kenmerkend voor de wijze waarop monumentale composities van bouwvolumes en individuele gebouwen in het stadsbeeld werden vormgegeven.

Het tot uitdrukking brengen van de plattegrond in het individuele bouwvolume is erg herkenbaar in de Haagse villa’s en ensembles van herenhuizen. De individuele geleding van de woning zorgde voor plasticiteit in de gevel en tegelijkertijd vormden zij samen het door H.P. Berlage beoogde monumentale stadsbeeld. Met name Co Brandes wist op fantastische wijze deze plasticiteit aan zijn bouwmassa’s te geven en hij werd geroemd voor de ‘evenwichtige verhoudingen van de delen van de ruimtelijke compositie’[17], zoals te zien in zijn bijdrage aan het project Marlot (afbeelding 13). De individuele plasticiteit van zijn geschakelde villa’s zorgden ervoor dat van het gehele project een eenheid werd gemaakt. De wijze waarop hij de woonkamer en slaapkamer gezamenlijk uit het hoofdvolume ‘trekt’ is typerend voor de Haagse stijl. De ‘vrije groepering van ruimten rondom de centrale hall’[18], waarmee gestreefd werd naar een zo open mogelijke verbinding tussen de verschillende ruimten van een woning, uitte zich vaak in deze ‘plastisch- monumentale’[19] architectuur. Dezelfde plasticiteit en monumentaliteit wordt in het grotere bouwblok bereikt door hun ritmiek en het accentueren van zijn hoeken. De wijze waarop de hoeken werden geaccentueerd verschilt van klein naar groot. Zo is bijvoorbeeld op de Laan van Meerdervoort een hoekwoning groter van bouwvolume, een verdieping hoger en is de ‘footprint’ vergroot afbeelding  1 4), terwijl men ergens anders volstond met een enkel accent (afbeelding 15).

      

14.Hoekoplossing, Laan van Meerdervoort                                                    15. Hoekoplossing, H.P. Berlage, 1935

De gevels en bouwvolumen beperken zich in hun kubistische compositie tot ‘dynamische zwevend horizontalisme en monumentaal verticalisme’[20]. Deze spanning tussen het horizontale en het verticale werd verkregen door het gebruik van een aantal horizontale en verticale elementen. Horizontale betonnen dakoverstekken, vensterbanken en luifels werden toegepast en gaven zowel de woning als het bouwblok een grote eenheid. Het is duidelijk zichtbaar, zowel in de geschakelde villa’s van Marlot als in het bouwblok van beneden- en bovenwoningen aan de Van Neckstraat in het Benoordenhout (afbeelding 16) hoe deze accenten leiden tot ‘eensgezindheid’ in het gevelbeeld. Ook de toepassing van torens en schoorstenen, die verticale accenten binnen de monumentale composities vormden en het horizontalisme doorbraken, is herkenbaar binnen de gehele breedte van de Nieuwe Haagse School. Of het nu de schoorstenen in Marlot zijn, het torentje op de openbare basisschool aan de Beetslaan in Rijswijk (afbeelding 17) of het trappenhuis aan de Torengarage (afbeelding 18).

16. beneden- bovenwoningen, Van Neckstraat

17. Openbare basisschool, N. Beetslaan, Rijswijk                                       18. Torengarage, J. en. W Greve, 1930

In overeenkomst met Berlage’s oproep tot baksteen als nationaal bouwmateriaal, was baksteen het belangrijkste materiaal binnen de Haagse stijl; Bakstenen muurvlakken werden gecomplementeerd door bakstenen entreepartijen, muurtjes, bloembakken etc. Zij vormden, vooral bij (stads)villa’s, woonhotels en herenhuizen, de overgang tussen binnen en buiten; een belangrijk thema binnen de Nieuwe Haagse School. Het herenhuis aan de Mauvestraat (afbeelding 19) en het herenhuis aan ’T Hoenstraat (afbeelding 20)  zijn mooie voorbeelden van de consequente doorvoering van baksteen in het totaalontwerp van een woning.

            

19. Herenhuis, Mauvestraat, F. Lourijsen, 1925                             20. Herenhuis, 'T Hoenstraat, Bureau AIA, 1926   

Meer detail werd binnen de Haagse stijl gevonden in verfijnde deur- en raamverdelingen, zoals de woning van Dirk Roosenburg aan de Kerkhoflaan (afbeelding 21) en sierlijke accenten in glas in lood, zoals Co Brandes deed in het Dalton Den Haag (afbeelding 22). Ook werd kleur gebruikt om een gebouw te accentueren; bijvoorbeeld de Willemsparkflat aan de Zeestraat van H. Wegerif (afbeelding 23). Daarnaast werd het board-and-batten motief van F.L. Wright vertaald naar de Haagse baksteenarchitectuur en werd het motief ingezet om een kleurnuance aan te brengen in het metselwerk, zoals Co Brandes deed aan de Van der Aastraat (afbeelding 24).

                                          

21. Raamverdeling, Kerkhoflaan, D. Roosenburg, 1918             22. Glas in lood, Dalton Den Haag, Co Brandes

       

23. Willemsparkflat, H. Wegerif, 1931              24. Board-and-batten motief, Van der Aastraat, Co Brandes, 1935

Binnen de Nieuwe Haagse school werd van het probleem van dakafdekking, een deugd gemaakt. Door middel van bijzondere, flauw hellende daken trachtten architecten, zoals Dirk Roosenburg deed voor de Villa Windekind (afbeelding 25), het dak tot een stuk vakmanschap te verheffen.

De stijlkenmerken van de Nieuwe Haagse School zijn eenduidig en herkenbaar. De invloeden op deze Haagse bouwstijl zijn hierdoor dan ook eenvoudig te herleiden: Berlage, F.L. Wright en De Stijl waren de belangrijkste invloeden in de Nieuwe Haagse School.

 

25.Villa Windekind, Nieuwe Parklaan, D. Roosenburg, 1928


 

Berlage

H.P. Berlage heeft naast zijn uitbreidingsplan een grote invloed gehad op de Haagse architectuur. Het waren zijn ideeën over moderniteit, zijn streven naar eenheid in stedenbouw en architectuur, zijn toepasbare monumentalisme, eerlijkheid in constructie en oproep voor baksteen als nationaal bouwmateriaal, die fungeerden als een soort ‘bouwcode’[21] voor de Dienst Stadsuitbreiding en Volkshuisvesting, de Schoonheidscommissie en de eerdergenoemde Haagse architecten.

Daarnaast was het H.P. Berlage die de architectuur van F.L. Wright introduceerde in Nederland. De architectuur van F.L. Wright is overduidelijk te herkennen in De Nieuwe Haagse School.

Frank Lloyd Wright

H.P. Berlage bezocht Amerika in 1911 en bestudeerde verschillende projecten van F.L. Wright. Hij was onder de indruk van de driedimensionale plasticiteit in contrast met de tweedimensionaliteit van veel Europese architecten. [22] Terug in Europa gaf hij lezingen in Zurich over zijn bevindingen, die direct werden gepubliceerd in het tijdschriften als, Wendingen, De Stijl en Architectura.

Ook de Haagse architect Jan Wils hulde F.L. Wright: ‘Breed, languit liggen zijn bouwwerken. Elke inwendige ruimte teekent zich in zijn ware verhoudingen naar buiten af en over dat samenstel van lichamen ligt het vlakke dak, vaak ver naar buiten de gevellijn uitstekend. Breede, zware banden accentueeren de horizontale werking van het gebouw, waarin de opstijgende lijnen van schoorstenen, soms ook van ramen, de eenige tegenwichten zijn voor horizontale werking. (...) Er is een geregelde klimming in het huis vanaf de eerste grondslagen tot het hoogste punt van den schoorsteen; de lagen worden steeds korter en het bouwwerk vertoont als resultaat een pyramidevorm, de grondvorm van het hoogste statisch evenwicht en tegelijk aesthetisch, van de meest verheven rust.’[23] (afbeelding 26)

http://forum.arts-crafts.com/eve/forums/a/ga/ul/1471038772/inlineimg/Y/robieHousepic1.jpg

26. Robie House, F.L. Wright, 1910

H.P. Berlage en de architecten van de Nieuwe Haagse School lieten zich inspireren door de architectuur van F.L. Wright. De ‘uitdrukking van de plattegrond in de ruimtelijke compositie en de gemotiveerde eerlijkheid in het gebruik van materialen’[24] die zo kenmerkend zijn voor F.L Wright, zijn onlosmakelijk verbonden met de Haagse architectuur. Samen met de spanning tussen het horizontale en het verticale heeft deze plasticiteit niet alleen de architectuur van de Nieuwe Haagse School beïnvloed. Ook het gedachtengoed van De Stijl vertoond veel gelijkenis met de ideeën van F.L. Wright.

De Stijl

De Stijl was een Nederlandse kunstbeweging die in de periode ontstond waarin de Nieuwe Haagse School zich begon te vormen. De Stijl werd gekenmerkt door zijn streven naar een nieuwe algemene en monumentale stijl. J.J.P. Oud, bekend lid van De Stijl, verwoordt hun architectonische uitgangspunt als volgt: ‘Bouwkunst is plastische kunst: kunst van ruimte-bepaling en als zoodanig in het stadsbeeld het meest algemeen uit te drukken: in het enkele gebouw en in de samenvoeging en tegen-over-elkaar-stelling van gebouwen. […] Het moderne straatbeeld zal dus in scherpe tegenstelling tot het oude straatbeeld, waarin de huizen willekeurig samengevoegd zijn, beheerscht worden door woningblokken, waarin de huizen zich zullen ordenen tot een rytmisch spel van vlak en massa.’[25]  

Jan Wils (actief lid van De Stijl, voordat hij zich aansloot bij de Haagsche Kunstkring) onderstreepte in zijn essay ‘Symmetrie en Kultuur’ dat kenmerken zoals asymmetrie en plasticiteit deze nieuwe monumentaliteit tot stand moesten brengen: ‘Het volstrekte is het monumentale. Zo zal iedere architectuur, die volstrekt is, monumentaal zijn. Het volstrekte leidt tot het asymmetrische. Daarom is het een dwaling te meenen, dat symmetrie een voorwaarde voor monumentaliteit zou zijn, zooals zoo lang axioma in de bouwkunst heeft gegolden. Hoewel niet absoluut noodzakelijk, zal eerder het omgekeerde juist zijn. Monumentaliteit is een waarde, die uit het innerlijke voortkomt, onafhankelijk van groot of klein.’[26]

Deze opvattingen binnen De Stijl over monumentaliteit en de middelen die daartoe moesten leidden, hebben de Nieuwe Haagse Stijl beïnvloed, maar in de radicale ontwikkeling van De Stijl konden de Haagse architecten zich niet langer vinden. De Stijl wees de romantiek in kunst en architectuur volledig af, in overeenstemming met het Nieuwe Bouwen. De Haagse architecten voelden zich daardoor genoodzaakt zich te distantiëren van De Stijl. Zoals eerdergenoemd werd De Nieuwe Haagse School door critici nog weleens gezien als een afgeleide van de gevestigde orde, maar ‘terwijl de Amsterdamse School een ‘fantastische vormenwellust’ tentoonspreidde en het Nieuwe Bouwen een ‘koel rationalisme’ propageerde, was de stijl als ‘beschaafd modern’ te classificeren’[27] en leidde overeenkomstige invloeden tot een duidelijk te onderscheiden, unieke stijl.

 

 

 


 

De Haagsche Kunstkring

P. Bakker Schut, H.P. Berlage, Jan Wils, Co Brandes, Willem Verschoor, Dirk Roosenburg, de Dienst Stadsuitbreiding en Volkshuisvesting, de Schoonheidscommissie en de Haagsche Kunstkring zijn belangrijke individuen en organisaties geweest binnen het ontstaan, de ontwikkeling en de uitvoering van de Nieuwe Haagse School. Wanneer we de ontwikkeling binnen het Haagse bouwklimaat en de voorbeelden van de Nieuwe Haagse School uit de vorige hoofdstukken in ogenschouw nemen, zijn zij het die keer op keer naar voren komen. We ontdekken in hun werk een buitengewoon grote eenheid van stijl. Daarnaast is het hoogst bijzonder te noemen hoe deze stijl zich tot de stad Den Haag heeft beperkt.

Text Box: 27. Affiche Haagsche Kunstkring, 1932De gemene deler in dit geheel is de Haagsche Kunstkring geweest. ‘De Haagsche Kunstkring heeft als plaats van samenkomst van bovengenoemde architecten een belangrijke rol gespeeld in de formering van de lokale architectuur stroming die al spoedig ‘Nieuwe Haagse School’ werd genoemd.[28]’ De vereniging werd in 1891 opgericht door schilder Théophile de Bock en enkele anderen. De vereniging had een multidisciplinair karakter en de leden waren beeldende kunstenaars, vormgevers, fotografen, architecten, schrijvers, acteurs en musici. ‘Het unieke aan de Haagse Kunstkring is dat zij alle kunstdisciplines herbergt. Dit is ook haar bestaansrecht: alle disciplines onder één dak waardoor een synthese van verschillende kunstvormen kan ontstaan. In de kunsten zien we tegenwoordig dat veel disciplines over de grenzen van de eigen discipline heengaan. De Haagse Kunstkring heeft hier een voortrekkersrol vervuld en nog steeds is zij als vereniging uniek.’[29] Binnen de vereniging schaarde een groep architecten zich rond bouwmeester Berlage. Niet alleen de prominente architecten van de Haagse stijl, zoals Jan Wils, Co Brandes, Willem Verschoor en Dirk Roosenburg, maar ook beleidsmakers als de directeur van de Dienst Stadsuitbreiding en Volkshuisvesting, P. Bakker Schut en zijn adjunct-directeur H. Suyver, waren lid van deze vereniging.

Jan Wils heeft een hoofdrol gespeeld in zowel de Nieuwe Haagse School als in de Haagse kunstvereniging. Als secretaris van de afdeling Architectuur en Toegepaste Kunsten van de Haagsche Kunstkring, heeft hij veel activiteiten georganiseerd (afbeelding 27). Zijn betrokkenheid bij andere verenigingen, zoals de Leidse Sfinx en de Amsterdamse Stijl, gaf hem de mogelijk om bijzondere lezingen te organiseren; Bruno Taut, El Lissitsky, Erich Mendelsohn en vele andere hebben in de loop van de jaren de Haagse vereniging bezocht. Daarnaast gaf hij, geïnspireerd door de bevindingen van Berlage in Amerika, zelf lezingen over de werken van F.L. Wright en publiceerde Wils een reeks artikelen in de tijdschriften De Stijl, Elsevier's geïllustreerd Maandschrift en Wendingen.

Ondanks grote teleurstelling van zijn Amsterdamse collega’s stopt Wils met werken voor De Stijl en wordt Jan Wils in 1918 redacteur van het nieuwe tijdschrift Levende Kunst. Dit Haagse tijdschrift was opgericht door Co Brandes; Haagse architect, fervent aanhanger van F.L. Wright’s werk en veelbouwer van de Nieuwe Haagse School (ruim 500 ontwerpen in Den Haag alleen). Co Brandes was een architect die werd gesierd door zijn gematigdheid: ‘De Bouwmeester moet zijn ambt beheerschen in alle delen, zoowel in techniek als schoonheidsontwikkeling, zoowel in geldelijke beheersching der kosten als in scheppende kracht[...].Is hij meer technicus dan noodig is, […] dan ziet hij voorbij, dat geraamte en constructie slechts wetenschappelijke zaken zijn, welke alleen door zijn kunstenaarsvermogen tot schone en verhouding gebracht kunnen worden.’[30] Het tijdschrift Levende Kunst bestond voornamelijk uit werken uit de architectuur en vormgeving: ‘ Levende Kunst is de naam van dit maandschrift, een naam, waar het trotsch op is en dien het wenscht met eer te dragen. Levende Kunst zal het brengen, kunst van onzen tijd, in deze dagen geboren. Kunst, die getuigen zal van de nieuwe wereldaanschouwing, ~ kunst, die tot ons spreekt als de jubelende zang van den vrijen menschelijken geest.’[31] Co Brandes publiceerde, in samenwerking met Jan Wils en anderen, veel werken van Haagse architecten en vormgevers en voorzag deze van begeleidend schrijven. Zo schreef Co Brandes over het werk van Willem Verschoor en Willem Verschoor op zijn beurt weer over het meubilair van een Haagse ontwerper. Jan Wils gebruikte het medium vooral om zijn, met Co Brandes gedeelde, passie voor de architectuur van F.L. Wright te verkondingen.

De architectleden van de Haagsche Kunstkring zijn nauw verbonden met elkaar. Naast zijn samenwerking met Co Brandes aan het tijdschrift Levende Kunst, heeft Jan Wils bijvoorbeeld samen met Dirk Roosenburg van 1914 tot 1916 gewerkt op het bureau van H.P. Berlage. Het is dan ook zeer waarschijnlijk dat daar zijn interesse voor F.L. Wright is begonnen, nadat H.P. Berlage vlak daarvoor Amerika had bezocht. Deze interesse deelde Jan Wils vervolgens weer met Co Brandes tijdens hun samenwerking aan het tijdschrift Levende Kunst.

Nadat Co Brandes zijn studie heeft afgerond, verhuist hij terug naar Den Haag, waar hij intrek vindt bij Willem Verschoor; zij hadden enkele jaren samen gestudeerd aan het instituut Lotz. Samen maakten zij enkele studiereizen naar Berlijn, waar Brandes’ interesse voor het Duitse monumentalisme wordt aangewakkerd. Op zijn beurt zocht Willem Verschoor na zijn Duitse avonturen zijn toekomst binnen de Haagse gemeente. Voordat hij zijn eigen bureau oprichtte, werkte hij bij de Dienst Gemeentewerken en was hij in 1919, samen met Dirk Roosenburg, lid van de eerste Haagse Schoonheidscommissie. De Schoonheidscommissie zou in de komende jaren vooral leden van Haagsche Kunstkring selecteren, waardoor er altijd een ‘Haagse’ meerderheid zou bestaan. Het is hierdoor ook niet moeilijk voor te stellen dat het contact tussen de Schoonheidscommissie en de Dienst Stadsuitbreiding en Volkshuisvesting in die periode zo sterk was.

P. Bakker Schut, ook lid van de Haagse kunstvereniging, was durende het interbellum de directeur van de Dienst Stadsuitbreiding en Volkshuisvesting en zou het initiatief nemen in de ontwikkeling van veel projecten die de eenheid binnen de Haagse architectuur moest verwezenlijken. Binnen deze eenheid ‘[…] speelde ook de academie van Beeldende Kunsten nog een rol, en in het bijzonder de cursus Architectuur. Veel docenten, waaronder Dirk Roosenburg, waren toonaangevende architecten van de Nieuwe Haagse School. Dit was van grote invloed op de vorming van de studenten.[32]

Samenvatting en Conclusie

In deze scriptie heb ik getracht de samenhang van De Nieuwe Haagse School bloot te leggen aan de hand van de ontwikkelingen binnen het Haagse bouwklimaat zoals de Woningwet en de verplicht gestelde uitbreidingsplannen, de stijlkenmerken onder invloed van H.P. Berlage, F.L. Wright en De Stijl, maar ook de relaties tussen de verschillende Haagse architecten die van belang zijn geweest in de ‘Schoone Eenheid’ van De Nieuwe Haagse School.

Den Haag heeft tot het begin van de 20ste eeuw een bijzondere ontwikkeling meegemaakt. Ondanks de residentie van het Hof en de zetel van de landsregering werd Den Haag pas in het begin van de 17e eeuw omsingeld, waardoor de stad tot die tijd in elke windrichting vrij was om te groeien. In de daaropvolgende periode tot 1850, hebben de singelgrachten juist een tegengestelde ontwikkeling teweeggebracht; de stad breidt zich niet uit, maar ondergaat juist een enorme verdichting.  Wanneer, onder invloed van de explosieve bevolkingsgroei tussen 1850 en 1900 de stad wel buiten de singelgrachten groeit, ontstaan er in een mum van tijd tal van buitenwijken. De bouw van deze wijken zijn vooralsnog particuliere initiatieven en de gemeente wil deze verantwoordelijkheid weer in eigen handen hebben.

De gemeente richt tussen 1900 en 1920 achtereenvolgens de Dienst Gemeentewerken, de Schoonheidscommissie en de Dienst Stadsuitbreiding en Volkshuisvesting op en als gevolg van de Woningwet ontstaat er een door de gemeente gecontroleerd bouwklimaat. Het zou vervolgens het uitbreidingsplan van H.P. Berlage zijn, dat de stedenbouwkundige en architectonische toekomst van Den Haag verder zou beïnvloeden; zijn hand is in het huidige Den Haag nog steeds herkenbaar.

Door de nauwe samenwerking tussen de Dienst Stadsuitbreiding en Volkshuisvesting, de Schoonheidscommissie en de Haagsche Kunstkring ontstaat er tussen 1920 en 1925 een grote eenheid van stijl binnen de Haagse stedenbouw en architectuur. Deze eenheid van stijl is herkenbaar in de typisch Haagse architectuur van Co Brandes, Jan Wils, Willem Verschoor, Dirk Roosenburg en vele andere architecten. Kenmerkend voor deze plastische en monumentale architectuur zijn:

-       De uitdrukking van de plattegrond in het individuele bouwvolume;

-       De wijze waarop Individuele geleding zorgt voor grote eenheid in het bouwblok;

-       Kubistische composities met horizontale en verticale accenten (zoals luifels vensterbanken, torens en schoorstenen);

-       Grote verscheidenheid in detail (zoals verfijnde raam- en deurverdelingen, glas in lood en kleurnuances);

-       Baksteen als belangrijkste bouwmateriaal;

-       Bijzonder vormgegeven, flauw hellende daken.

Samen met hun verbintenis met de Haagsche Kunstkring hebben de onderlinge relaties een belangrijke rol gespeeld in de zo herkenbare stijl van de Nieuwe Haagse School. Samen studeren, werken, wonen, doceren, schrijven en/of ondernemen hebben van de Haagse architecten een groep gemaakt. Ondanks het feit dat deze Haagse stijl overeenkomsten vertoont met het gedachtengoed van De Stijl en zij veel gelijke invloeden kennen, kan gesteld worden dat de Nieuwe Haagse School een unieke bouwstijl is, die zijn plaats heeft gevonden in de Nederlandse architectuurgeschiedenis door de grote samenhang binnen zijn gelederen.

Literatuur

Anthony Alofsin, Frank Lloyd Wright and the Dutch Connection, In: Amerikaanse Dromen – Frank Lloyd Wright en Nederland,  red. Herman van Bergeijk (Uitgeverij 010, Rotterdam, 2008)

C.J. Blaauw, Over moderne theorieën en bouwkunstbeoefening, In: Wendingen nr.1, 5e  jaargang, 1923

Cees Boekraad en Joos Aerts, Berlage en de lotgevallen van de ‘schone stad’, In: Het veranderde stadsbeeld van Den Haag; Plannen en processen in de Haagse stedebouw 1890-1990, red. Victor Freijser (Uitgeverij Waanders, Zwolle, 1991)

C. Brandes, Beschouwingen over de hedendaagse kunst, In: Levende Kunst, 1e jaargang, 1918

 

C. Brandes, Inleiding bij den Tweeden jaargang, in: Levende Kunst nr. 1, 2e jaargang, 1919

 

H.P. Berlage, Beschouwingen over bouwkunst en hare ontwikkeling (W. L. & J. Brusse,Rotterdam, 1911)

V. Freijser, Co Brandes en de ‘Nieuwe Haagse School’, In: Jaarboek Geschiedkundige Vereniging Die Haghe, 1985

V. Freijser, De stijl van Jan Wils (VOM-reeks nr.4, 1989)

Victor Freijser e.a., Het veranderend stadsbeeld van Den Haag – plannen en processen in de Haagsche stedebouw 1890-1990 (Waanders Uitgeverij, Zwolle, 1991)

R. Kok, Nieuwe gezichtspunten omtrent de ontvolking van de Haagse binnenstad, Tijdschrift voor Economische en Sociale Geografie nr. 46, 10e jaargang, 1955

B. Koopmans, Architectuur en stedenbouw in Den Haag: 1850-1940 (Waanders Uitgeverij, Zwolle, 1994)

J.J.P. Oud, Het monumentale stadsbeeld, in: De Stijl nr. 1, 1e jaargang, 1917

 

P.R.D. Stokvis, De wording van modern Den Haag – De stad en haar bevolking van de Franse tijd tot de Eerste Wereldoorlog (Uitgeverij Waanders, Zwolle, 1987)

M. Teunissen en V. Freijser, Schoone Eenheid – Stedenbouw en architectuur van de Nieuwe Haagse school (De Nieuwe Haagsche, Den Haag, 2008)

 

Wils, J., De Nieuwe Tijd, In: Wendingen nr. 5, 2e  jaargang, 1919

Jan Wils, Frank Lloyd Wright, In: Elsevier's geïllustreerd Maandschrift nr. 4, 31e jaargang, 1921

 

J. Wils, Symmetrie en Kultuur, In: De Stijl nr. 12 ,2e jaargang, 1918

 

 

Internetbronnen

www.haagsekunstkring.nl                                (bezocht op 8 april 2009)

 

 

 

Afbeeldingen

Afb. 1-4:                Gemeente Archief, Den Haag

Afb. 5-25:              fotograaf Peter de Ruig

Afb. 26:                  www. forum.arts-crafts.com

Afb.27:                   Gemeente Archief, Den Haag

Noten



[1] B. Koopmans, Architectuur en stedenbouw in Den Haag: 1850-1940 (Waanders Uitgeverij, Zwolle, 1994) p. 7-9

[2] B. Koopmans, ibidem, p. 7

[3] R. Kok, Nieuwe gezichtspunten omtrent de ontvolking van de Haagse binnenstad, Tijdschrift voor Economische en Sociale Geografie nr. 46, 10e jaargang, 1955, p. 211-217

[4] P.R.D. Stokvis, De wording van modern Den Haag – De stad en haar bevolking van de Franse tijd tot de Eerste Wereldoorlog (Uitgeverij Waanders, Zwolle, 1987) p. 231

[5] M. Teunissen en V. Freijser, Schoone Eenheid – Stedenbouw en architectuur van de Nieuwe Haagse school (De Nieuwe Haagsche, Den Haag, 2008) p.46

[6] B. Koopmans, ibidem, p.11

[7] P.R.D. Stokvis, ibidem, p. 17

[8] H.P. Berlage, Beschouwingen over bouwkunst en hare ontwikkeling (W. L. & J. Brusse,Rotterdam, 1911) p. 65

[9] Cees Boekraad en Joos Aerts, Berlage en de lotgevallen van de ‘schone stad’, In: Het veranderde stadsbeeld van Den Haag; Plannen en processen in de Haagse stedebouw 1890-1990, red. Victor Freijser (Uitgeverij Waanders, Zwolle, 1991) p. 63

[10] Wils, J., De Nieuwe Tijd, In: Wendingen nr. 5, 2e  jaargang, 1919, p.15

[11] M. Teunissen en V. Freijser, ibidem, p.56

[12] M. Teunissen en V. Freijser, ibidem, p.71

[13] Victor Freijser e.a., Het veranderend stadsbeeld van Den Haag – plannen en processen in de Haagsche stedebouw 1890-1990 (Waanders Uitgeverij, Zwolle, 1991) p. 51

[14] M. Teunissen en V. Freijser, ibidem, p.202

[15] M. Teunissen en V. Freijser, ibidem, p.193

[16] C.J. Blaauw, Over moderne theorieën en bouwkunstbeoefening, In: Wendingen nr.1, 5e  jaargang, 1923, p. 13-18

[17] M. Teunissen en V. Freijser, ibidem, p.36

[18] M. Teunissen en V. Freijser, ibidem, p.36

[19] M. Teunissen en V. Freijser, ibidem, p.36

[20] V. Freijser, Co Brandes en de ‘Nieuwe Haagse School’, In: Jaarboek Geschiedkundige Vereniging Die Haghe, 1985 ; p. 146

[21] M. Teunissen en V. Freijser, ibidem p.19

[22]Anthony Alofsin, Frank Lloyd Wright and the Dutch Connection, In: Amerikaanse Dromen – Frank Lloyd Wright en Nederland,  red. Herman van Bergeijk (Uitgeverij 010, Rotterdam, 2008) p. 26-27

[23] Jan Wils, Frank Lloyd Wright,  In: Elsevier's geïllustreerd Maandschrift nr. 4, 31e jaargang, 1921, p. 217-227.

[24] M. Teunissen en V. Freijser, ibidem, p.20

[25] J.J.P. Oud, Het monumentale stadsbeeld, in: De Stijl nr. 1, 1e jaargang, 1917, p. 10

[26] J. Wils, Symmetrie en Kultuur, In: De Stijl nr. 12 ,2e jaargang, 1918, p. 137-140

[27] M. Teunissen en V. Freijser, ibidem, p.19

[28] V. Freijser, De stijl van Jan Wils (VOM-reeks nr.4, 1989), p. 58

[29] www.haagsekunstkring.nl (bezocht op 8 april 2009)

[30] C. Brandes, Beschouwingen over de hedendaagse kunst, In: Levende Kunst nr. 10, 1e jaargang, 1918, p. 189

[31] C. Brandes, Inleiding bij den Tweeden jaargang, in: Levende Kunst nr. 1, 2e jaargang, 1919, p. 3

[32] M. Teunissen en V. Freijser, ibidem p.57